top of page

Post

Veertien.

Het is precies vijftig jaar geleden dat ik voor de eerste keer Artis binnenwandelde. Als veertienjarige was ik in gezelschap van mijn anderhalf jaar oudere zus Joyce en mijn nichtje Marianne. Mijn opa had geroepen: “Jongelui, ga naar buiten, ga genieten, je leeft maar één keer.” Oma had ons een paar tientjes in de hand geduwd en gezegd: “De zon schijnt, ga naar Artis, naar de aapjes kijken!” Pas eenmaal had ik een dierentuin bezocht, met schoolreisje, elf jaar oud. Wat ik me herinner is dat we vooral lang in de bijbehorende speeltuin bleven hangen en ik liever nog een rondje langs de wilde dieren had gemaakt.


Vanwege een versmalde wervelkolom droeg ik van mijn heupen tot onder mijn nog platte borst, een korset van gips. Het gips zou mij minstens zes maanden beletten te douchen en te zwemmen. Het belemmerde me in mijn jongensachtige behoefte om te rennen, springen en klimmen. Mijn huidige lengte, 1.73 m had ik al bereikt, maar aan een beha was ik als enig meisje van mijn hbs-klas nog niet toe. Als onschuldige puber was ik uiterst gretig om in de dierentuin een echte gorilla te zien, en deze keer ruim de tijd te hebben om bij de roofdieren stil te staan.

 

Mijn nichtje Marianne, die in de hoofdstad woonde, wist de weg. Mijn zus en ik woonden in de provincie, en daarom was een tramritje zonder begeleiding van volwassenen al een avontuurlijke onderneming. Bij de hoofdingang van Artis, meteen rechts, stond een popgroep te playbacken. Een cameraploeg filmde het spektakel. Omstanders werden op gepaste afstand gehouden. Mijn zus en nichtje riepen: “Kijk, kijk, de Hollies!”


 Joyce wist alles van popmuziek. Ze kocht van haar zakgeld de Muziek Parade en de Muziek Expres, en naderhand ook Hitweek. De wanden van onze slaapkamer hingen vol met haar posters. Zodra mijn zus wakker was luisterde ze naar Radio Veronica. Joyce en mijn nicht Marianne kenden niet alleen alle muziekgroepen uit de top 100 bij naam, ook de verschillende bandleden. Ze schreven brieven aan Nederlandse groepen met het verzoek om een foto met handtekening, en ze hielden plakboeken bij. Met alle Engelstalige nummers van de hitparade zongen ze uit hun hoofd mee.

 

Omdat ik anders wilde zijn dan Joyce, verkoos ik de oude 78toeren platen van mijn ouders en de van mijn spaarcentjes aangeschafte elpee ‘American Rythm and Blues’. Zodra ik de kans kreeg draaide ik een samenraapsel van klassieke muziek op een plastic grammofoonplaatje dat bij onze nieuwe gezinsgrammofoonspeler cadeau was gedaan.


Uit de boxen klonk een schel en hoog geluid. De song die het gekrijs van de felgekleurde papagaaien op stok langs het pad overstemde, had ik nog niet eerder gehoord. Volgens Marianne en Joyce stond dat nieuwe nummer nog maar net op de top tien. Toen de muziek was gestopt en zij nog altijd bij de Hollies achterbleven, liep ik alvast langzaam vooruit, de bordjes naar de apen volgend. Opeens zag ik rechts van mij een volwassen man over het hek springen. Hij liep recht op mij af. Voor mijn neus stond hij stil, maakte een lichte buiging, en overhandigde mij een pauwenveer. Zo’n kleurrijke veer met zo’n prachtig oog erin, had ik nog nooit van dichtbij gezien. Verrast nam ik hem aan van de man die zichzelf in het Engels voorstelde als Graham Nash.

 

Natuurlijk had ik nog nooit van hem gehoord. Ook al kwam hij van het door een hek omheind grasveld waar de bandleden met hun gitaren in de hand hadden staan playbacken, ik kon mij niet voorstellen dat een van de muzikanten contact met mij probeerde te leggen. Ongemakkelijk vanwege de plotse aandacht van die vreemde volwassen man in een zwarte bandplooibroek, maar wellicht ook enigszins gevleid, bleef ik staan, waarop hij, vanzelfsprekend in het Engels, zei: “Nooit in mijn leven heb ik zo’n mooi meisje gezien.”

Ja ja, dat zal wel, leugenaar, dacht ik toen, en ik gaf hem de blik waarover mijn moeder altijd zei: als ogen konden doden…  

 

Nash liet zich niet afschepen, legde zijn hand op mijn arm en vroeg: “Wil je even op me wachten totdat we klaar zijn met de opnames, dan kunnen jij en ik nog even samen praten.”

Mijn antwoord was in keurig Engels: “Nee, ik heb geen tijd om te praten, want ik ben hier gekomen om de wilde dieren te zien.”

 

Eigenlijk was ik een beetje bang voor die man die ik niet op het eerste gezicht leuk vond, ofwel die eenvoudigweg mijn type niet was. Ik zou echter liegen als ik nu probeerde te doen alsof ik als kind of puber nooit in vuur en vlam had gestaan voor volwassen mannen. Al was ik seksueel volkomen onervaren, ik was vaak stiekem verliefd. Echter zelden op leeftijdgenoten, meestal op oudere jongens, en ook weleens op een leerkracht of een oudere neef of oom. Op mijn negende was ik heimelijk smoor op mijn onderwijzer en gekwetst toen hij ging trouwen. Op de dag van de bruiloft deed ik of ik ziek was om niet te hoeven zien hoe hij die vreemde vrouw het jawoord gaf.

Maar deze Brit maakte niets in mij los. Erger nog, deze popmuzikant die over een hek was geklommen om de kortste route naar mij toe te nemen, liet mij koud.

 

Met versnelde pas liep ik in de richting van mijn zus en nichtje, die er nieuwsgierig bij waren komen staan, maar uit respect anderhalve meter afstand hielden.

“Rare oude man, zei ik.

“Wat wilde hij van je?” vroeg mijn zus en Marianne zei: “Hij is heel beroemd hoor.”  

Joyce glimlachte naar Nash en zei: “Je hebt toch maar een mooie veer van hem gekregen.”

Opeens stond Nash opnieuw dicht naast me, alsof hij doorhad dat mijn zus mij overhaalde om iets toegeeflijker naar hem te zijn. Hij drong aan: “Wacht alsjeblieft even, dan wandel ik straks met je mee door de dierentuin, de opnames zijn bijna klaar.”

“Nee,” zei ik nors en ik ging er vandoor.

 

Vervolgens haalde een andere volwassen man mij in, sneed me de pas af en introduceerde zichzelf als de manager van de Hollies.

“Zou Graham Nash samen met jou op de foto mogen?” klonk zijn vriendelijke stem.

Waarom? dacht ik, zou ik teveel aandacht trekken door mijn kaarsrechte rug? Het korset maakte me statig, ik zou lopen als een mannequin, had de verpleegster gezegd die mij had ingezwachteld. Zou het daarom zijn? Mijn vragende blik in de richting van mijn zus en nichtje werd door hun beantwoord met een vergulde lach en Marianne riep: “Doen, doen.”

Zelf had ik een Agfa Click bij me, een fototoestel dat ik ooit bij een landelijke opstelwedstrijd had gewonnen, maar het rolletje erin was bestemd voor de gorilla en de leeuwen. Joyce drong echter zo aan dat ik zwichtte en zij er ook eentje maakte van Nash en mij.

“Smile,” zei de manager, “give him a smile.”

Dat ging vanzelf. Opeens zag ik hoe tientallen mensen naar ons stonden te kijken, sommigen met een fototoestel in de hand. Ik vond het grappig dat hij mij van al die mensen had uitgekozen om mee vereeuwigd te worden, alsof ik een bijzonder aapje was.

 

Het verschil tussen hem en mij was precies tien jaar, maar dat wist ik op dat moment nog niet. Ik had mijn eerste tongkus nog niet ervaren, en het kwam aanvankelijk niet in me op dat hij op dat vlak iets van mij zou willen. Waarover wil die oude muzikant met mij praten? dacht ik. Mijn schoolengels was te beperkt om een diepgaand gesprek met een volwassene te voeren. Lang stilstaan was vermoeiend vanwege het gipskorset. Zolang ik stevig doorstapte had ik er minder last van. Daarom liep ik na de fotosessie meteen weer weg.

 

Met tegenzin volgden mijn zus en nichtje mij richting de kooien.  Vooral Joyce deed haar best mij te overtuigen bij de opnames van de beroemde Engelse band te blijven wachten.

“Ik ga straks echt niet met een oude man door de dierentuin lopen,” mopperde ik.

“Hij is de bandleider,” zei mijn zus, “Misschien krijgen we dan gratis kaartjes voor een concert!”

De muziek vond ik, nadat de song al voor de derde maal te horen was, niet zo onaardig als de eerste keer. Maar het klonk niet goed genoeg om er nog langer naar te blijven luisteren.

 

Van een grotere afstand keek ik toch even om. Graham Nash werd gefilmd zoals hij op een jonge olifant zat. Nash hing naar één kant om achterom te kunnen zien, tegen de draairichting van de olifant in, en zwaaide naar mij, wenkte mij om terug te komen. En toen kreeg het olifantje klaarblijkelijk opeens genoeg van het wiebelende zware vrachtje op zijn rug, want het begon te springen en wild te bewegen om zich van Nash te ontdoen. Het deed me denken aan de Western serie Rawhide, die we bij mijn grootouders op tv zagen, waarin Clint Eastwood wilde paarden temde. Van alle kanten kwamen mannen toegesneld om te zorgen dat Nash niet zou vallen.

 

De Brit die zich eerder had voorgesteld als de manager, vroeg beleefd of ik alsjeblieft even wilde wachten. De ernst in de blik van die heer, alsof hij wilde zeggen dat als ik niet luisterde alle wilde dieren van Artis op hol zouden slaan, overtuigde mij om te blijven staan op een afstand van nog geen honderd meter. Joyce en Marianne stonden dankbaar aan mijn zijde.

Even later wandelde ik langs de kooien met Nash naast me, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.

 

Hij vroeg naar mijn naam, mijn leeftijd, waar ik geboren was, en hoe ik aan mijn huidskleur kwam. Bij een stalletje waar ze fruit verkochten stopte hij en ik vervolgde mijn pas. Hij haalde me in met een grote bruine zak die hij in mijn handen duwde. Daarin zaten groene appels zoals ik bij de groenteboer in de schappen zag, maar die mijn moeder niet alleen te duur maar ook te zuur vond om te kopen.

“Voor jou, “zei hij, en ik deelde ze uit aan Joyce en Marian en aan Nash zelf voordat ik mijn tanden in mijn allereerste Granny Smith zette. Het sap droop langs mijn kin. Het zuur leste de dorst die ik al een tijdje had, maar wat ik me nog niet eerder realiseerde. “Ik wou dat mama zulke appels kocht,” zei ik tegen Joyce, bij wie het appelvocht rond de mond zichtbaar was.

 

Er was opnieuw een opname, de laatste, verzekerde Nash mij. Deze keer moesten de bandleden op de grond, tegen het hek geleund, playbacken. Ik wachtte op zijn verzoek keurig totdat ze klaar met filmen waren. Daartoe voelde ik me verplicht nu ik al een tweede glimmende appel begonnen was. Er zaten er nog een paar in de bruine zak die ik met Joyce en Marian gretig oppeuzelde. Nadat we de bruine zak met de afgekloven klokkenhuizen in de prullenbak hadden gegooid, was de laatste opname achter de rug.

 

De andere bandleden gingen als groep ver voor ons uit. Nash hield mijn tempo aan, keek net zo geïnteresseerd als ik naar de dieren in hun kooien en liep daarbij steeds dichter tegen me aan. Ik voorvoelde dat hij zou proberen zijn arm om mij heen te slaan.

 

We hadden een gesprek naar aanleiding van de dieren die we zagen. Intussen stelde hij mij vragen, zoals of de meisjes die ons op de voet volgden mijn vriendinnen waren, en wat mijn lievelingsdier was. Toen we de roze flamingo’s passeerden zei hij: “Ik zou jou willen fotograferen terwijl je naakt op zo’n roze flamingo zit.”  

 

En daarna waagde hij het zijn arm om mij heen te slaan, met zijn rechterhand rustend in mijn rechterzij.

“Wat is dit?’ vroeg hij geschrokken.

Gips en korset waren geen woorden die ik op school bij de Engelse les geleerd had. Ik had verwacht dat hij zou schrikken van het harde gips en verder, zonder iets te zeggen, zijn handen van mijn lijf zou houden met ontzag voor mijn tijdelijke staat van invaliditeit. Ik wist niet hoe ik moest uitleggen wat het was, dat korset dat ze enige maanden eerder in het ziekenhuis om mijn lijf hadden gewikkeld terwijl ik met mijn armen omhoog hing, middels een soort handboeien en touwen vastgebonden aan een horizontale buis. Ik gokte, zei aarzelend: “A gipsy corset...”

“Mag ik het zien?”

 

Ik lichtte mijn jasje en truitje iets op en toonde hem ongeveer 5 vierkante centimeter blank gips.

Met zijn hand voelde hij aan mijn rug tot hoever het gips liep. Ik was op mijn hoede of zijn hand van het gips omlaag naar mijn billen zou glijden, want dan zou ik hem een klap geven. “Een man hoort het achterwerk van een dame niet aan te raken,” leerde mijn moeder ons, “zodra hij dat wel doet, verdient hij een lel.”  

“Mag ik mijn handtekening erop zetten?” vroeg hij.

Ik overlegde met mijn zus, die nauwlettend en argwanend de hand van haar idool ook in de gaten had gehouden. “Hij vraagt of hij zijn handtekening erop mag zetten.”

”Doen,” beval ze, “dan wordt jouw korset na zijn dood veel geld waard.”

Op school was er weleens iemand met een gebroken arm of been. Alle klasgenoten schreven hun naam erop en sommigen tekenden er een hartje, bloemetje, autootje, bootje of vliegtuigje bij. Ik vond mijn gips er eigenlijk te intiem voor, het was al die maanden maagdelijk wit gebleven, maar ook hieromtrent liet ik me door mijn zus overhalen.

 

Met zijn handtekening op het kleine plekje dat ik hem van mijn korset had getoond, wandelden we verder, van kooi tot kooi, toen hij vroeg, wijzend naar mijn middel: “Can you make love with this?”

Dat werkwoord , to make love, hadden we evenals plaster op school nog niet geleerd. Misschien, als ik net als mijn zus de Engelstalige tophits uit mijn hoofd had geleerd, zou ik de betekenis enigszins hebben kunnen gissen, maar nu meende ik te begrijpen dat hij vroeg of je, belemmerd in je bewegingsvrijheid door zo’n gipskorset, nog wel verliefd kon worden. Misschien dacht hij dat ik zo lauw tegen hem was omdat ik door het gipskorset gehinderd werd om vlinders in mijn buik te voelen, zoals je door kiespijn geen zin hebt in een feestje, en bij koorts geen zin om buiten te spelen. Ik was die vakantie echter, zonder dat die jongens er enig benul van hadden, verzot van twee broers in ons dorp. Zelfs mijn zus wist dat niet, want ik verzweeg dat omdat ik vermoedde dat zij een oogje op dezelfde jongens had. Nash moest goed begrijpen dat mijn korset niet de reden was dat mijn hart niet tekeerging wanneer hij zo dicht naast me liep. Daarom antwoordde ik haastig: ”Yes, of course.”

Hij lachte, terwijl ik, daarvan was ik overtuigd, indirect had laten weten dat hij geen enkele kans maakte.

 

Bij het afscheid stak ik keurig mijn hand uit om hem te bedanken voor de zure appels, maar hij trok mij naar zich toe en probeerde mij op de mond kussen. Net op tijd draaide ik mijn gezicht weg. Daarna deed hij nog een paar pogingen om met zijn lippen mijn mond te raken terwijl de overige bandleden al in het busje zaten en zijn manager riep dat ze hun vlucht zouden missen als hij niet snel instapte. Zijn handen had hij in mijn nek gelegd. Dat voelde spannend, alsof ik in een film was beland, alsof ik mezelf niet was en ik van boven naar mezelf kon kijken. Ik liet het geamuseerd toe. We speelden een onschuldig wedstrijdje wie zou winnen, hij of ik, en ik wist die kus, die hij bleef proberen mij te ontfutselen telkens te ontwijken. Uiteindelijk legde hij zich neer bij een kusje op mijn voorhoofd en hij vroeg: “Mag ik je telefoonnummer?”

 

“Wij hebben geen telefoon,” zei ik, en dat was de waarheid. Als enigen in de kennissenkring van mijn ouders hadden wij nog geen telefoon, geen auto en geen tv. En omdat het in het Nederlands zo anders klinkt, schrijf ik wat hij mij in zijn moedertaal vroeg: “Would you like to see me in my hotel, when I’ll be back in a couple of weeks?”

Hij noemde een datum en zei dat hij er twee nachten zou zijn voordat hij met de band verder zou vliegen naar een andere hoofdstad in Europa. Ik keek hem recht terug in zijn ogen, was niet meer bang, maar wel verbaasd. Ik had begrepen dat hij vroeg of ik zijn hotel dan zou willen zien en ik had nog nooit een hotel vanbinnen kunnen bekijken. Op vakantie was ik nog nooit geweest. Het leek me leuk om te zien hoe een hotelkamer eruitzag. Mijn antwoord was argeloos. Ik mocht dan al veertien zijn, maar ik was geen Lolita en had nog nooit van Nabokov gehoord. Wel kende ik het telefoonnummer van de buurvrouw uit mijn hoofd en zonder uit te leggen dat het nummer van de buren was, gaf ik hem dat, nadat ik had geantwoord: “Ask my father.”

 

Naderhand stond er in een tijdschrift een foto van Nash met Joyce, Marianne en mij met het bijschrift: “Graham Nash werd omringd door jonge meisjes.” Ik was erdoor beledigd, vond het niet terecht dat ik als een fan was neergezet, temeer daar ik bij mijn grootouders de betekenis van to make love had opgezocht en we in de Muziek Express hadden gelezen dat Nash op dat moment nog getrouwd was. Mijn opa had grapjes gemaakt over de soulbroek van Nash die strak stond en ik had niet begrepen waarom mijn ooms hard moesten lachen, toen mijn opa zei: “Hij vond je echt leuk hè?”

 

Ongeveer zes, zeven jaar later, inmiddels had ik het huis verlaten, was getrouwd en moeder van een baby, stond in een van de bladen waarop mijn zus geabonneerd was, een interview met Nash. Opgetogen kwam Joyce het mij voorlezen. Nash gaf daarin kort antwoord op een reeks vragen. De laatste vraag was: wat is uw interessantste belevenis uit uw periode bij de Hollies? Het antwoord van Nash verwees naar Artis, waar hij op een jonge olifant moest zitten die op hol sloeg.

“Hij kent je nog,” zei mijn zus licht opgewonden, “hij is je niet vergeten.”

 

Ruim tien jaar na Artis kocht Joyce als cadeautje voor mij, vier kaartjes voor een optreden van Crosby en Nash. Wij en onze echtgenoten zaten ergens in het midden van de zaal. Inmiddels was ik een fan van Crosby, Stills, Nash en Young, maar een concert met alleen Crosby en Nash op het podium viel me een beetje tegen. Toen het publiek na afloop bleef applaudisseren trok mijn zus mij mee naar voren, waar we tussen andere dringende jonge vrouwen stonden die ‘bis bis’ riepen. Het zaallicht was aan. Nash en Crosby kwamen terug op het podium voor een laatste toegift, en Nash zei: “Dit nummer zing ik speciaal voor jou.” Daarbij wees hij de zaal in. Alle ogen van de vrouwen om mij heen waren plots op mij gericht. Terwijl Nash en Crosby  ‘Teach your children well’ speelden werd ik tot mijn verbazing aangestaard door vrouwen die naar mij gebaarden en bleven herhalen: “Hij wees naar jou. Hij doet dit speciaal voor jou.”

Na een derde toegift was het echt voorbij. Nash en Crosby verdwenen tussen de coulissen en technici ruimden het podium op.

 

“Je moet naar hem toe,” zeiden vrouwen die zagen dat ik terug de zaal inliep, naar mijn man, die naast de echtgenoot van Joyce, op zijn stoel in de zaal was blijven zitten. En toen werd ik door vier sterke naar vers zweet ruikende armen opgetild, op het podium getrokken en liet ik me als een dom schaap meenemen naar achter het toneel. Een van de heren klopte op een gesloten deur, ging er naar binnen, kwam weer naar buiten en zei: “Nash vraagt of je even wilt wachten want hij gaat net onder de douche.”

 

Ik was de enige in dat donker bij die kleedkamerdeur en wist me geen raad. Waarom was ik niet meteen rechtsomkeert gegaan? Waarom stribbelde ik niet tegen toen ze me het podium optrokken? Zouden ze denken dat ik een groupie ben? In mijn tas had ik een pen en een dagboekje. Ik scheurde een bladzijde uit het boekje en schreef erop: “Do you remember the young elephant that wanted to throw you off its back? Do you remember the green apples and the corset of plaster?  Sorry I have to go.”

Ik vouwde het toch al kleine papiertje in vieren en wilde het juist onder de deur schuiven toen deze openzwaaide. Iemand van de techniek liep naar buiten en ik drukte hem het papiertje in de hand met de woorden “ Please give this to Graham Nash because I have to leave now”. Hij liep er meteen mee terug naar binnen, terwijl ik me in de richting van het inmiddels zo goed als leeggeruimde podium haastte.

 

Achter mij hoorde ik stemmen. Iemand riep: “Please wait.”

Ik herkende de stem van Nash die een shirt over zijn nog druipende lange haren en zijn half natte lijf trok. Waterdruppels vielen op de vloer. Nash vroeg of ik mee naar binnenging, de kleedkamer in, daar even iets drinken en daarna ergens naar toe waar we rustig konden praten, in zijn hotel, of als ik dat liever niet wilde, ergens in een etablissement waar fans hem niet zouden lastigvallen.

En ik antwoordde: “Nee, sorry, ze wachten op me, ik heb geen tijd.”

Hij keek me vragend in de ogen, met een lieve glimlach, en ik realiseerde me dat ik hem nog altijd niet aantrekkelijk vond. Van ver, vooral toen hij met de gitaar in zijn hand gepassioneerd stond te zingen, tijdens die oude hit die hij volgens de omstanders aan mij had opgedragen, vond ik hem leuker. Van dichtbij was hij toch weer die man in Artis met een ietwat krampachtige mond.

“Weet je nog van de olifant?” vroeg ik.

“Natuurlijk,” lachte hij.

We praatten in het donker. Crosby stond er geïnteresseerd, maar zwijgend bij. Nash, zoveel losser en leuker dan dan die keer in Artis, was niet opwindend genoeg om mijn boeiende echtgenoot en mijn zus en zwager nog langer in de foyer te laten wachten. Ik overwoog of ik hem zou zeggen dat ik als veertienjarige geen idee had wat hij van me wilde, of te vragen of hij vaker op die manier veertienjarige maagden had geprobeerd het bed in te praten, of dat ik alles ongezegd zou laten. En ik besloot tot het laatste.

 

Nash gooide de deur van de kleedkamer wijd open met een uitnodigend gebaar om die ruimte, waar een grote tafel vol stond met fruit, chips en drank, binnen te treden. Ik bleef hardnekkig op de gang staan. We spraken over het concert. Ik zei niet dat ik hun optreden niet zo goed vond als de albums die ik in de loop der jaren van Crosby, Stills, Nash and Young had aangeschaft en vaak samen met mijn partner Ivan Wolffers beluisterde. Integendeel, waarom weet ik niet, misschien omdat het na een paar aardige woorden makkelijker zou zijn om te vertrekken, slijmde ik: “Jullie zijn vooruitgegaan.” Nash keek verrast op. Met een schuine blik naar Crosby zei hij: “Ik denk zelf dat we nog veel moeten leren.”

Ik keek van hem weg, naar Crosby.  Op zijn vraag hoe met me ging, wat ik deed, was mijn antwoord kort: “Ik ben getrouwd en heb een kind.” Vervolgens liep ik abrupt weg, zonder te vertellen dat ik psychologie had gestudeerd, een paar korte speelfilms had gemaakt die op buitenlandse festivals draaiden, en dat ik een aantal jeugdboeken had gepubliceerd. Ik was plots, misschien door zijn eerlijke antwoord op mijn leugentje, beschaamd dat ik me als een groupie mee had laten nemen.  Ik wist niet hoe gauw ik in de foyer op zoek moest naar mijn gezelschap om weer naar huis te kunnen.

 

In 2016 was er een optreden van Graham Nash in de stad vlakbij mijn dorp gepland. Ik moest die middag zelf ergens anders optreden, maar zou eindelijk met hem het gesprek willen voeren dat ik niet had aangedurfd toen ik nog vierentwintig was en hem de vraag stellen die op mijn lippen brandde terwijl hij onder de douche het podiumzweet van zijn lijf schrobde: Kon het je niet schelen dat ik een maagd van veertien was, of was dat juist waarom je me in je hotel had uitgenodigd?

 

Het uurtje gesprekstijd dat ik van het management toebedeeld kreeg, viel precies op het tijdstip dat ikzelf moest optreden in een stad ruim 70km verderop. Net voor zijn optreden of meteen erna mocht ik hem niet spreken. “Nash is al een oude man, tevoren moet hij eten en zich concentreren op zijn optreden. Erna is hij te moe want hij heeft een zware tour.” Maar ik bleef aandringen. Het leek vergeefs, totdat ik, als laatste poging, smeekte of ze hem de foto wilden laten zien van vijftig jaar geleden in Artis.

 

Ik zou blij moeten zijn dat het op het laatste moment gelukt is hem te spreken, maar als ik mijn zus opbel of ze meegaat naar het concert van Nash, verneem ik van mijn zwager dat er bij haar voor de derde maal carcinomen zijn aangetroffen en deze keer in die mate dat er geen geschikte behandelingen meer mogelijk zijn, behalve palliatieve zorg. Ik zie af van het concert.

 

Mijn optreden die middag gaat over het gedeelde verleden van mijn zus en mij. Nooit eerder heb ik zo sterk gevoeld hoeveel onze herinneringen elkaar overlappen. Ik besef dat ik totdat ik mijn huidige man leerde kennen, met niemand zoveel heb meegemaakt, gepraat, en ondernomen als met mijn zus.  Als zij deze wereld verlaat, neemt zij mij voor minstens de helft mee. Ik zou, zonder Joyce toen in Artis Graham Nash onmiddellijk hebben afgepoeierd.

Met tegenzin rijd ik naar de muziekhal waar ik van het management dankzij de oude foto uiteindelijk tien minuten heb gekregen om na de soundcheck en voor het eten met Graham Nash te praten. In dat gesprek heb ik eigenlijk geen zin meer, want de enige met wie ik graag over het weerzien zou napraten is Joyce, maar nu heeft zij andere, urgentere zaken aan haar hoofd en zal ik haar met dit Nash-avontuur niet lastigvallen.

 

De road manager ontvangt mij met de woorden: “Ha, ben jij die veertienjarige? Ik herken je van de foto.”

Nash draagt een donkere zijden pyjama en loopt op blote voeten. Ook hij zegt: “Ha, daar hebben we de veertienjarige!”

“Kun je je het nog herinneren?” vraag ik.

“Natuurlijk,” zegt hij.

Ik geloof hem niet. Zijn blik is nog precies zoals toen, met de pauwenveer in de hand. Deze zelfverzekerde man wijst mij plaats te nemen in een plastic kuipstoeltje bij een salontafeltje in een verlaten deel van een grote ruimte waar meer mensen rondlopen. Hij neemt plaats op de bank. Niemand zal ons storen. Toch durf ik niet te beginnen. Ik klungel met mijn iphone, weet opeens niet meer waar het opname icoontje zit, maar heb gelukkig ook mijn fototoestel meegenomen en die zet ik aan op film. “Vind je het goed dat ik alles opneem?” vraag ik.

Weer zegt hij: “Natuurlijk.”

De dame van het management had mij gevraagd: “Waarover wil je met Nash spreken?”

“Over persoonlijke zaken,” had ik geantwoord, waarop zij zei: “Ik denk niet dat hij daar trek in zal hebben. Maar daar kom je nog wel achter.”

 

Zoals we niet echt naast elkaar, maar ook niet tegenover elkaar zitten, merk ik dat ik eigenlijk alleen maar over Joyce wil vertellen, over mijn zorg om haar, over mijn angst mijn zus te verliezen, en hoe ze al mijn herinneringen mee zal nemen naar haar graf als de ziekte het wint. Ik zeg: “Door mijn zus ben ik daar in Artis blijven staan. Als zij er niet bij was geweest had ik misschien nog nog steeds niet geweten wie je was.”

Omdat ik daarna zwijg, neemt hij het gesprek over. Hij vraagt of ik nog altijd getrouwd ben en schrikt als ik zeg: ‘Al 45 jaar.” Hij antwoordt dat hij daarvan onder de indruk is, hij herhaalt dat, schudt zijn hoofd en mompelt: “Al 45 jaar…” Hij heeft maar net een jarenlange vechtscheiding achter de rug na een huwelijk van 38 jaar met een vrouw zo oud als ik. “Het heeft veel verdriet en ellende gekost en het gaat alleen nog maar over zaken die niks met liefde te maken hebben,” klaagt hij. “Alles gaat stuk en je verliest niet alleen je partner. Je raakt alles kwijt, huis, kinderen, kleinkinderen, de hele rattenplan.”

 

Als hij informeert naar de gezondheid van mijn man, alsof hij weet wat er bij ons gaande is, vertel ik van de prostaatkanker die 14 jaar geleden bij mijn man gediagnosticeerd is. Ons gesprek is als van twee schoolgenoten die elkaar na 50 jaar terugzien, en toch anders. Ik let op dat ik niet over mijn zus begin, want dan zal ik moeten huilen. Dat wil ik onder geen voorwaarde. Als ik vertel over die keer dat hij bij die toegift, veertig jaar geleden, naar mij wees, onderbreekt hij mij luid, ruw, met de zin: “Because you are a very beautiful woman!”

Hij brengt me daarmee van mijn stuk. Terwijl ik nadenk hoe ik verder moet met dit gesprek vraagt hij: “Wat is jouw beste boek? Welk boek van jou moet ik lezen?”

“Er is er maar een in het Engels vertaald,” antwoord ik, “en die uitgever is failliet. Maar ik wil graag nog van jou weten waarom jij mij, een veertienjarig kind, hebt aangesproken in Artis. Is dat hoe jij aan je inspiratie komt, door je impulsen te volgen, omdat je het voor het creatieve proces nodig hebt om telkens weer de onzekerheid en het onbekende op te zoeken?”

Zijn antwoord is: “Heb je kaarten voor het concert? Nee? Dan regel ik die voor je, hoeveel wil je er?”

Ik mis mijn zus als ik met Ivan Wolffers en onze oudste kleindochter die avond in de zaal zit en de songs van Nash mogelijk antwoord geven op de vraag die ik hem had willen stellen.


Where are we going?

Where are we going?

 

In my waking days of wonder

All my ways of wrong and right

Without my dreams of clouds and thunder

I wander down this path tonight

All these dangers of destruction

Fill my breath with life and light

I drink it deep and think about us

On this path tonight

 

This path tonight

Where will it lead me?

Crumbling rock and stones on fire

This path tonight

You better believe it

I'm stumbling to my heart's desire

On this path tonight

 

I try to question all the answers

Try to answer all that's asked

I try my best to be myself

But wonder who's behind this mask

I'll take care of all my problems

Comfort in my soul's delight

I may not know just where I'm going

But I'm on this path

 

This path tonight

Where will it lead me?

Crumbling rock and stones on fire

This path tonight

You better believe it

I'm stumbling to my heart's desire

On this path tonight

 

What will I do with all these feelings?

Will my heart behave tonight?

This time is not like any other

Will I flee, or will I fight?

No one knows just how I'm dealing

With this heart that's not for hire

It's got me rocking, got me reeling

And I feel like I'm on fire

 

This path tonight

Where will it lead me?

Crumbling rock and stones on fire

This path tonight

You better believe it

I'm stumbling to my heart's desire

On this path tonight

Where will it lead me?

Crumbling rock and stones on fire

This path tonight

Well, you better believe it

I'm stumbling to my heart's desire

 

On this path tonight

This path tonight

On this path tonight

Yeah

Where are we going?

Where are we going?

Down this path tonight

Down this path tonight

Down this path tonight

 

 

Doordat de zaal uitverkocht is, zit ik in een rare hoek en heb ik vooral zicht op de rug van Nash. Zijn songs worden er niet minder mooi door. Als ik zijn tengere bejaarde gestalte zie bewegen, zo’n oude man op blote voeten, sluit ik mijn ogen om me volledig over te geven aan zijn muziek. Ik mis mijn zus met wie ik dit concert had willen delen. Ik hou van Nash’ composities, in de woorden herken ik mijn eigen leven, ze worden van mijzelf. Ik open mijn ogen weer omdat ik haar elk detail van het concert wil vertellen, mocht zij daar belangstelling voor hebben, wat ik echter betwijfel. Concerten bijwonen van popsterren uit een ver verleden zijn voor haar nu vast en zeker geen prioriteiten meer.

 

Na afloop kom ik Nash in de artiestenfoyer nog even plichtmatig danken voor het concert. “Did you like the concert?’ vraagt hij.

En ik antwoord, maar besef dat het een tactisch antwoord is: “It gave me all the answers to the questions that I did not dare to ask.”

Tot slot wil ik voor Joyce een selfie van Nash en mij maken, maar hij roept zijn vriendin Amy, een jongedame die zijn kleindochter zou kunnen zijn. Haar fragiele lichaam is als dat van een veertienjarige. Haar kleding doet me denken aan Scandinavische traditionele vissersvrouwkledij, maar is waarschijnlijk van een excentrieke dure ontwerper uit New York. Amy moet de foto’s nemen. Zij maakte ook de foto’s op het hoesje van zijn nieuwe soloalbum, zegt Nash trots.

Als we poseren zegt Amy tegen mij: “Wat sta je er raar bij. Waarom die rare houding?”

Ik antwoord: “Omdat ik precies zo met hem op de foto wil staan zoals we 50 jaar geleden samen in Artis gefotografeerd zijn.”

Nash lacht. Amy haalt haar schouders op en zegt: “Dat ziet er stom uit. Maar als jij dat leuk vindt, mij best.”

 

Marion Bloem, versie 13-1-2024

bottom of page